De Verbeelding van Nicaragua
I.
bij het werk van Richard Peña Obando
De golven rekten zich geeuwend uit.
De zoete zee had hen weer thuis gebracht,
de zon zakte in haar rode vacht,
het water droeg nog een enkele schuit.
Vanaf het dek weerkaatste het geluid
op de oever door het stadje opgewacht.
De eerste lichtjes riepen om de nacht
gehuld in een bijna onechte huid.
En daar op dat onaanraakbare wezen:
het schip, de golf, het meer van mens verlaten,
viel van het land het schrift te lezen,
letters die blijdschap en droef bezaten
en een schoonheid, hoewel zo vaak geprezen,
zo kort hier, dat de ogen haar vergaten.
II.
bij het werk van Bygocha d’Amalia
Zoals de ogen het gezicht vergaten,
begon de donkere lucht af te dalen
om de avond de stad binnen te halen.
Er trok een zwoele geur door de straten,
alsof de orchideeën zelf praatten
vanaf de veranda in de tere stralen
van de lamp. De tafel gedekt met schalen
terwijl de monden die zojuist nog aten,
lachten over de dag die voorbij was,
maar niet wilden denken aan vergaan:
de bloemen zouden bloeien en het gras
komt op, het heeft immers altijd bestaan.
Slechts op het leven hieven zij het glas,
een gitarist sloeg een akkoord aan.
III.
bij het werk van Marjanne Sorgdrager
De gitarist sloeg de snaren aan.
Zijn stem zong van de duisternis,
die gevaarlijk en aantrekkelijk is,
betoverend als de zilveren maan,
zijn hart niet meer dan haar onderdaan,
waar de ziel naar verlangt als een vis
naar het meer, bewust van hemels gemis.
Toen kwam zij bij de zanger staan.
De zilveren glinstering in haar oren
werd glimlachend uit de diepte gedolven
het lied liet zich instemmend storen.
Ogen volgden als begerige wolven.
Ze sprak de taal van woorden verloren
in het zwoele geruis van de golven.
Paul Marius Borggreve
Geen opmerkingen:
Een reactie posten